Ceresamadine

  • Wetenschappelijk: Neochmia modesta
  • Engels: Plum-headed finch / Cherry finch

Dit artikel is in een enigszins verkorte variant gepubliceerd in Onze Vogels (Tijdschrift NBvV)

 

De ceresamadine lijkt zo op de foto een wat saaier gekleurde Australische prachtvink. Zijn wetenschappelijke naam verwijst hier zelfs naar: Neochmia ‘modesta’ ofwel ‘bescheiden’. Een goed getekende, forse ceres is echter een plaatje om te zien, zowel qua houding als qua kleur en tekening. Vrijwel altijd strak in de veren, en ook nog een vriendelijk vogeltje voor in een gezelschapsvolière… één van mijn favoriete tropen!

Beschrijving en geslachtsonderscheid

Het belangrijkste kenmerk van de ceresamadine is toch wel de mooie scherpe bruin/witte strepentekening op de borst en flanken. De buik en onderstaart zijn helder wit, het rugdek bruin. De uiteinden van de vleugeldekveren zijn wit waardoor er een regelmatig patroon van witte puntjes op de vleugels ontstaat. Beide geslachten hebben een zwarte teugel, de man heeft daarnaast ook nog een zwart ‘baardje’ onder de snavel.

Verder draagt de ceres een ‘kroon’ op het voorhoofd die een roodpaarse gloed heeft. Bij de man raakt deze voorhoofdstekening de oogstreep, bij de pop worden de voorhoofdstekening en de oogstreep gescheiden door een smal wit randje. In het Engels is de Ceresamadine naar deze roodpaarse ‘kroon’ vernoemd: ‘Plum-headed finch’ waarbij ‘plum’ pruim betekent. Ceresamadines hebben een mooie rechte houding en een redelijk slank postuur waarbij de veren strak tegen het lijf gedragen lijken te worden. Ceresamadines zijn het mooist als ze in direct zonlicht worden bekeken, omdat hun paarsrode voorhoofd glanst in de zon en dan erg opvalt.

Natuurlijke leefwijze

De Ceresamadine leeft in het oosten van Australië, in de staten New South Wales en Queensland. Ceressen vermijden de kuststreken en zoeken hun heil in de grasachtige binnenlanden met open bossen, struikgewas en riet. Hun voedsel bestaat uit zaden van grassen en kruiden. Ze zoeken dit met name op en laag bij de grond. Er worden geen ondersoorten onderscheiden.

Buiten het broedseizoen vormen ceresamadines grotere groepen van tot wel 200 vogels, vaak met andere soorten Australische prachtvinken zoals zebravinken, diamantvinken en bichenowastrildes. In de broedtijd, van september tot januari, leven de vogels koppelsgewijs. Ze maken hun nest relatief laag bij de grond in struiken of in hoog gras. Ze gebruiken hierbij materiaal wat dicht in de buurt groeit, ook buigen ze gras wat in de buurt van het nest groeit naar het nest toe om dit vervolgens in de structuur van het nest mee te weven.  Het nest van de ceresamadine behoort tot één van de kleinste nesten van alle Australische prachtvinken en heeft daarnaast ook geen ‘toegangstunnel’ zoals de nesten van veel andere Australische tropen.  

In avicultuur

In mijn oudere vogelboeken wordt geschreven dat de ceres als importvogel een in verhouding gevoelige vogel was, die slecht geschikt was om in kooien te huisvesten en zich moeilijk aanpaste aan ons winterseizoen. Ook het op stok krijgen van jongen werd als moeilijk beschreven. De enige manier om ze groot te krijgen was in met struiken beplante volières, of door gebruik te maken van pleegouders zoals zilverbekjes of Japanse meeuwtjes. Nu we vele vogelgeneraties na het einde van de import uit Australië verder zijn, kunnen we juist spreken over een vrij harde vogel, die zelfs in een onverwarmd verblijf kan worden gehuisvest.

Ceressen kunnen goed worden gekweekt in zowel volières als in kweekkooien. De voeding is gelijk aan de andere Australische tropen. In het broedseizoen kan als nestgelegenheid een halfopen nestkastje worden verstrekt. Hierin maken ze een keurig bolvormig nestje van met name kokosvezel. In een volière maken ze ook graag een ‘vrijstaand’ nest, bijvoorbeeld in een struik, uiteraard ook weer in een keurige bolvorm. Opvallend is dat ze de binnenkant minder bekleden met zachter nestmateriaal zoals veel andere soorten doen.

Maar voor er over wordt gegaan tot nestbouw zal het mannetje eerst het vrouwtje het hof moeten maken. Hij doet dit door een grashalm of streng kokosvezel in de snavel te nemen en op en neer te dansen voor de pop. Hierbij zet hij zijn kopveren ietsjes uit elkaar, op een manier die je bij gebrek aan een goed Nederlands woord ‘fluffy’ zou kunnen noemen. Na een aantal keer op en neer te hebben gedanst laat hij zijn nestmateriaal vallen en gaat hij over op een zachte zang. Als de pop onder de indruk is kan de paring plaatsvinden. Meestal legt de pop 4 eieren, maar grotere nesten komen ook voor. De broedtijd is 12 dagen. Nog eens 21 dagen later vliegen de jongen uit waarna ze na 14 dagen zelfstandig eten. Vanaf 9 maanden zijn ceresamadines al weer broedrijp.

De vogels zijn goed te houden op een tropenzaad aangevuld met onkruidzaad en natuurlijk eivoer en maagkiezel en grit. Ceressen kunnen gemakkelijk worden gekweekt in broedkooien van 40 cm breed, maar groter is altijd beter. Ook een gemengde volière met andere meerdere koppels of andere soorten tropen is een mogelijkheid. Ze accepteren zowel open als halfgesloten nestkastjes waarin ze zelf hun nest maken van kokosvezel, sharpie en ander materiaal. Aanbevolen ringmaat is 2,5 mm.

Mutaties

Er zijn twee mutaties bekend waarbij de agaat (ook wel isabel genoemd) de meest voorkomende is. De andere mutatie is de bruine