Agapornis cana

  • Wetenschappelijk: Agapornis canus (A. cana )
  • Nederlands: Grijskop dwergpapegaai
  • Engels: Grey-headed lovebird (Madagascar lovebird)

De grijskop dwergpapegaai (cana) is met zijn 13 tot 14 cm één van de kleinste vertegenwoordigers van het geslacht der agaporniden. Man en pop zijn gemakkelijk van elkaar te onderscheiden doordat de man een lichtgrijze kop en borst heeft, en de pop niet.

De soort komt alleen voor op het eiland Madagaskar. Ze zijn schuw van karakter in vergelijking met andere agapornidensoorten. Er zijn twee ondersoorten bekend, de meest gehouden en ook meest wijdverspreide ondersoort is de nominaatvorm, Agapornis canus canus. De andere ondersoort (A. c. ablectanea) zou wat donkerder groen zijn*(1) en een lichter grijze kop met daarover een violette waas*(1, 2) hebben dan de nominaatvorm.

Net zoals bij de andere soorten agaporniden wordt de (afgekorte) wetenschappelijke naam in Nederland meer gebruikt om deze soort aan te duiden dan de Nederlandse benaming. De veel gebruikte naam 'cana' was tot begin deze eeuw ook een deel van de wetenschappelijke naam, tot dit officieel veranderde naar 'canus'. De benaming 'cana' was echter zo ingeburgerd dat dit de meest gebruikte soortnaam in Nederland is gebleven.

Canas bewonen in Madagaskar vooral de kustgebieden. In het wild eten de vogels vooral zaden van verschillende grassen, ze zijn dus veel op de grond te vinden. Over hun broedgedrag in het wild is relatief weinig bekend.

Kweekervaringen

Er wordt gezegd dat het vrij lastig is om met canas te kweken, onder andere door hun schuwe aard. Het leek dus een uitdaging om het eens te proberen, en toen we op een vogelmarkt 3 koppels kregen aangeboden voor een goede prijs, werd de koop gesloten. De prijs was niet voor niets aan de lage kant want de vogels zaten nogal ruw in de veren. Voor de rest leken en voelden ze gezond dus dit werd op de koop toe genomen.

De drie koppels plaatsten we bij elkaar in een halfoverdekte buitenvlucht van 3 meter lang. In deze vlucht zat al een koppel eleganten, een koppel bourkeparkieten en een koppel swiftparkieten te broeden dan wel met jongen. De combinatie van soorten met de drie koppels cana's ging zonder problemen. De buitenlucht deed de cana's goed en na anderhalve maand zaten ze weer perfect in de veren, echter van broeden kwam het niet. Daarom werd besloten om de vogels op te kooien in broedkooien van 80 cm breed. De vogels kregen de beschikking over een verticaal nestblok en in de kooi werden verschillende verse takken van de paplaurier geplaatst, met de bladeren er nog aan. Als voeding wordt onze eigen mengeling voor valkparkieten en neophemas gebruikt.

Al snel waren alle drie de poppen in het nestblok verdwenen en werd er gretig gebruik gemaakt van de  laurier, waarvan het blad werd versnipperd en meegenomen in het nestblok. Tweemaal in de week boden we nieuwe laurier aan, waarbij de oude laurier steeds slechts gedeeltelijk werd weggehaald. Hierdoor konden de vogels steeds kiezen om uitgedroogde of juist verse laurier mee in het nest te nemen.

Alle drie de koppels legden een mooi nest van op zijn hoogst 7 eieren. Bij één van de drie koppels zat ook de man constant in het nest, bij de andere koppels zat alleen de pop in het nest en de man meestal buiten het nest. Uiteindelijk bleken bij één koppel maar liefst 6 eieren uit te komen, en bij één koppel twee eieren. Het koppel waarvan de man steeds mee in het nest zat kreeg twee jongen, maar lieten deze binnen enkele dagen dood gaan. De jongen van de andere twee koppels werden goed grootgebracht. Tot mijn verbazing zijn man en pop te onderscheiden zodra ze in de veren komen, ze krijgen direct de volwassen kleur. Na circa 6 weken vliegen de vogels uit.  

Referenties

  1. Forshaw, J.M. (Ill.: William T. Cooper) (1978) Parrots of the World, Lansdowne Editions 3th [Rev] Ed.

  2. Van Kooten, A., Schnitker, H., & Kremer, H. (2008) Papegaaien en parkieten, handboek en naslagwerk, Over Dieren, 1e volledig herziene druk (2013)